Compassie in tijden van corona #13
Ik zie het niet
De tranen biggelen langs mijn wangen naar beneden. Het is niet de snijdende wind die mijn ogen prikkelt. Het is windstil en de zon straalt. Zo snel fiets ik ook helemaal niet. En hoe dichterbij thuis ik kom, des te trager ik word. En ik wil zo graag thuis zijn. Of nou ja, in ieder geval zo ver weg bij dat akelige ziekenhuis als mogelijk. Ik ben keihard weggetrapt, maar met iedere omwenteling van mijn trappers voelen mijn benen papperiger aan.
Ik kan wel janken. Maanden had ik me druk gemaakt om hem. Er altijd voor hem gestaan. Altijd scherp geweest. En toch waren we iedere keer te laat. Complicatie leek zich op complicatie te stapelen. Alle dokters stonden erbij. Alle dokters zaten er boven op. Alle dokters hadden het beste met hem voor. Geen enkele dokter zag het op tijd. Als mul zand glipte hij door onze vingers heen.
Keer op keer overkwam het hem. En waarom? Niemand die het wil. Niemand die het weet. Je werkt zo hard, doet zo hard je best, denkt alles onder controle te hebben en als een boemerang krijg je een koeienvlaai terug in je gezicht. Als je de stront uit je ogen probeert te vegen, zakt de moed je in de schoenen. Loodzwaar voelen ze aan. Je ogen lopen vol. Het antwoord op: “waarom?”; ik zie het niet.
Thuis loop ik de drie trappen naar zolder op. Ik stap het balkon op, de middagzon in, en loop naar de rand. Ik klem mijn handen om de balustrade. Ik leun voorover en kijk naar de voortuin beneden, de ginkgo als symbool voor veerkracht in het midden. Ik haal diep adem…
Ik plof achterover in de hangmat met een grote zucht. Dagen als deze kunnen me gestolen worden. Missen wil ik ze ook niet.